Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4074

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301465/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2003, kenmerk 2001/27, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de gemeente Coevorden een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne annex ambulancepost met oefenruimte op het perceel Hulsvoorderdijk 2 te Coevorden, kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie M, nummer 716. Dit besluit is op 13 februari 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200301465/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2003, kenmerk 2001/27, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de gemeente Coevorden een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne annex ambulancepost met oefenruimte op het perceel Hulsvoorderdijk 2 te Coevorden, kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie M, nummer 716. Dit besluit is op 13 februari 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 11 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Schrik en F.F. Sinnema, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne en ambulancepost met oefenterrein. De inrichting is gelegen in het buitengebied van Coevorden op ongeveer 80 meter afstand van de bebouwde kom van Coevorden. 2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. 2.3. Appellant stelt geluidhinder te vrezen. Daartoe voert hij aan dat in het akoestisch onderzoek dat deel uitmaakt van de aanvraag bij de vaststelling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geen rekening is gehouden met geluidhinder veroorzaakt door activiteiten op de oefentoren. Appellant is voorts van mening dat de in de aan de vergunning verbonden voorschriften opgenomen grenswaarden voor het piekgeluidniveau te hoog zijn. Daarnaast is appellant van mening dat aan deze grenswaarden niet zal worden voldaan. In dit verband stelt hij zich op het standpunt dat de maatregelen, die door verweerder in het bestreden besluit worden genoemd, om geluidhinder vanwege het uitrukken van brandweer en ambulance te voorkomen, ontoereikend zijn en onvoldoende kunnen en zullen worden gehandhaafd. 2.3.1. Ter voorkoming dan wel beperking van directe geluidhinder heeft verweerder de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden: D1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties, alsmede de binnen de inrichting verrichte werkzaamheden, transportbewegingen en activiteiten bedraagt ter plaatse van de beoordelingspunten 1 tot en met 5, figuur 4, zoals vermeld in de bij de aanvraag behorende akoestische rapportage van Cauberg en Huygen niet meer dan: 40 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (*1); 35 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (*2); 30 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (*2); *1= waarneemhoogte op 1,5 m. hoogte *2= waarneemhoogte op 5 m. hoogte D2. Onverminderd het gestelde in voorschrift D1 bedragen piekniveaus (LAmax), voorzover deze een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden, gemeten in de meterstand ‘fast’, ter plaatse van de volgende woningen (zie ook hoofdstuk 5.3 tabel 5.1 van het in voorschrift D1 genoemde akoestisch rapport) niet meer dan: 07.00-19.00 19.00-23.00 23.00-07.00 Anne de Vrieslaan 17 48 dB(A) 55 dB(A) 40 dB(A) Anne de Vrieslaan 15 47 dB(A) 55 dB(A) 40 dB(A) Comm. Gaarlandlaan 11 58 dB(A) 58 dB(A) 49 dB(A) Comm. Gaarlandlaan 9 56 dB(A) 58 dB(A) 49 dB(A) Comm. Gaarlandlaan 7 56 dB(A) 56 dB(A) 48 dB(A) Woningblok J.C. Homanstr. 56 dB(A) 56 dB(A) 45 dB(A) Looweg 54 47 dB(A) 38 dB(A) 37 dB(A) Dit voorschrift is niet van toepassing op het gebruiken van geluidssignalen tijdens ongevallen en brandbestrijding met een spoedeisend karakter. 2.3.2. Voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder heeft verweerder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen. Zolang nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld, zoals het geval is in de gemeente Coevorden, zal bij het opstellen van geluidvoorschriften in het kader van de vergunningverlening gebruik moeten worden gemaakt van de oude systematiek van richt- (voorheen streef-) en grenswaarden zoals die in de circulaire Industrielawaai (hierna: de circulaire) was opgenomen en in hoofdstuk 4 van de Handreiking is uiteengezet. 2.3.3. Wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau overweegt de Afdeling dat tussen partijen niet in geschil is dat bij naleving van de in voorschrift D1 opgenomen grenswaarden, die gelijk zijn aan de in de Handreiking opgenomen richtwaarden voor een landelijke omgeving, voor onaanvaardbare geluidhinder niet behoeft te worden gevreesd. Blijkens het akoestisch onderzoek van Cauberg en Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. van 15 oktober 2002 (hierna: akoestisch onderzoek), dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, wordt aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek onjuist is uitgevoerd of de hierin opgenomen conclusies onjuist zijn. 2.3.4. Wat betreft de in voorschrift D2 opgenomen grenswaarden voor het piekgeluidniveau overweegt de Afdeling dat piekgeluiden volgens de Handreiking bij voorkeur worden bepaald op 10 dB(A) boven de getalswaarde voor de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, doch maximaal op 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Vaststaat dat de in voorschrift D2 opgelegde maximale geluidgrenswaarden lager zijn dan de grenswaarden die in de Handreiking als maximaal aanvaardbaar zijn aangemerkt. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij naleving van de in dit voorschrift opgenomen grenswaarden voor onaanvaardbare geluidhinder ten gevolge van piekgeluiden niet behoeft te worden gevreesd. 2.3.5. Voorzover appellant vreest dat niet aan de in voorschrift D2 opgenomen grenswaarden voor piekgeluiden kan worden voldaan omdat de van de aanvraag deel uitmakende maatregelen ter voorkoming van het gebruik van geluidssignalen onvoldoende garanderen dat van de geluidssignalen geen gebruik zal worden gemaakt overweegt de Afdeling als volgt. Vergunninghoudster heeft onderzoek laten verrichten naar de effecten van de piekgeluidniveaus vanwege de sirenes op de directe omgeving en hoe deze geluidniveaus zoveel mogelijk kunnen worden beperkt door het treffen van maatregelen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in voornoemd akoestisch onderzoek. Blijkens dit onderzoek behoeven op de relevante wegvakken in de directe omgeving van de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie geen geluidssignalen in bedrijf te zijn wanneer de wegvakken vrij zijn van het overige verkeer. Om dit te bereiken moeten volgens het akoestisch onderzoek de volgende voorzieningen worden getroffen: de plaatsing van een verkeersregelinstallatie ter plaatse van de uitrit van de kazerne, het op afstand bedienbaar maken van de verkeersregelinstallatie op de kruising Hulsvoorderdijk/Gouverneur Hofstedelaan/Daler Allee en het schriftelijk vastleggen van werkafspraken over het gebruik van geluidssignalering door de brandweer en de ambulancedienst. De Afdeling overweegt dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de noodzakelijke technische voorzieningen bestaande uit de verkeersregelinstallaties met instemming van de wegbeheerders en het bevoegd gezag (besluit van 22 oktober 2002) worden toegepast. Voorts zijn op 13 augustus 2002 schriftelijke werkafspraken door de brandweer vastgesteld over het gebruik van geluidssignalen bij een uitruk. De Regionale Ambulance Voorziening heeft zich blijkens haar brief van 21 augustus 2002 hieraan geconformeerd. De werkafspraken houden onder meer in dat op het wegvak Hulsvoorderdijk (kazerne-verkeerslichten Gouverneur Hofstedelaan) en de oprit naar de rondweg (kazerne-aansluiting met de N382) in de uitruksituatie geen geluidsignalen worden gebruikt. Voorts is bij de aanvraag een tekening gevoegd waarop gearceerd is aangegeven op welke wegvakken in de representatieve bedrijfssituatie geen gebruik van de sirene plaatsvindt. De dichtstbijgelegen woningen van derden, waaronder die van appellant, vallen binnen de invloedssfeer van deze wegvakken. De Afdeling stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft bepaald dat de aanvraag met bijbehorende stukken en tekeningen, waartoe ook het akoestisch onderzoek en de werkafspraken van 13 augustus 2002 behoren, onderdeel uitmaken van de vergunning. Dit betekent dat bij het in werking zijn en houden van de inrichting hiervan niet mag worden afgeweken. Uit het vorenstaande volgt dat van geluidssignalering door brandweer en ambulance in de directe omgeving van de inrichting geen gebruik wordt gemaakt. 2.3.6. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat de wegvakken, waarbinnen voornoemde maatregelen gelden, een te klein gebied omvatten en uitgebreid zouden moeten worden overweegt de Afdeling dat vanaf het terrein van de inrichting rijdend in de richting van de bebouwde kom van Coevorden, alwaar zich de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten bevinden, geen geluidssignalering mag worden gebruikt tot een afstand van ongeveer 240 meter, terwijl richting de aansluiting met de N382 deze afstand ongeveer 450 meter bedraagt. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op die afstanden de piekgeluiden veroorzaakt door sirenegeluid niet langer aan het in werking zijn van de inrichting kunnen worden toegerekend. Derhalve behoeft voor piekgeluiden veroorzaakt door sirenes van vanuit de inrichting komende voertuigen niet te worden gevreesd. 2.3.7. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat de vergunning wat betreft het gebruik van sirenes onvoldoende handhaafbaar is, overweegt de Afdeling dat, gelet op het vorenstaande, uit de vergunning duidelijk blijkt waar in de directe omgeving van de inrichting de sirenes niet mogen worden gebruikt. Omdat het al dan niet gebruiken van sirenes ter plaatse eenvoudig door waarneming kan worden vastgesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de vergunning in zoverre niet zou kunnen worden gehandhaafd. 2.3.8. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het door verweerder gehanteerde toetsingskader ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften in combinatie met de in de aanvraag opgenomen en als zodanig aan de vergunning als voorschrift verbonden maatregelen ter beperking van het sirenegeluid, toereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting te voorkomen. 2.3.9. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat de aan de vergunning verbonden voorschriften en maatregelen niet zullen worden nageleefd en dat, bij niet naleving, door verweerder hiertegen niet zal worden opgetreden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. 2.4. Appellant heeft aangevoerd dat de inrichting beter op een andere locatie zou kunnen worden gevestigd. De Afdeling overweegt dat verweerder is gehouden op de grondslag van de aanvraag te beslissen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor de vestiging van de inrichting speelt daarbij geen rol. De beroepsgrond treft geen doel. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Taal Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 325.